Zomer

Zomer

‘Bent u op Terschelling geboren? Hoe is dat nou om hier op te groeien?’ Het is een van de vragen die me regelmatig tijdens de baliediensten in het museum gesteld wordt. Als ik dan vervolgens antwoord geef is het één van die momenten dat ik een vals stemmetje in mijn hoofd hoor zeggen: ‘Hoor…oma vertelt’. Ik heb zelf nog wel eens het idee dat mijn jeugd nog maar enkele jaren achter me ligt. Maar als ik bedenk wat er allemaal veranderd is sinds die zomers uit mijn jeugd, dan moet het wel langer geleden zijn. Behalve dat valse, leeftijdsgerichte stemmetje hoor ik dan ook dat liedje van Wim Sonneveld: ‘Ik was een kind en wist niet beter, dan dat het nooit voorbij zou gaan’.

Zomer op Terschelling, dat was bij mijn opa op de fiets over knisperende schelpenpaadjes. Kamperfoelie plukken voor mijn moeder. Of wandelen langs de haven, even kijken bij de mannen op het leugenbankje bij het ‘Wakend Oog’ en een rolletje snoep kopen bij Sijpie. Het was de smaak van een dropje en een pepermunt, zo’n zachte uit Dokkum, tegelijk in je mond. Zomer was opa met zijn witte zomerpet op en de zware lucht van gebakken vis die uit zijn schuurtje kwam. De badgasten die elk jaar opnieuw vakantie vierden in het huisje bij opa en oma in de tuin.
Zomer was die enkele keer dat mijn broers en ik met mijn ouders naar het strand gingen. Het stro op de strandovergang wat zo gemeen in zachte kindervoetjes prikte en eind van de middag met je blote benen op de gloeiend hete, zwarte skai bekleding van de Fiat 850.
Zomer was de bibliotheek in de Torenstraat die ’s ochtends open was en waar ik stapels boeken leende. Het was ’s avonds doodstil met je boek in de tuin zitten en hopen dat je zo stil zat dat je ouders je niet opmerkten en je nog een hoofdstuk extra lezen kon.
Zomer was op een zonnige avond nog even met mijn vader mee mogen naar ‘het landje’ voor wat boontjes, aardbeien of snijbonen en daarna met mijn moeder de snijbonen door het ouderwetse molentje halen.
Zomer was de geur van pondkoek in het dorp en op zaterdag voor mijn moeder naar de bakker, waar een rij tot op de straat stond.
Zomer was één keer per jaar mee mogen met mijn ouders naar het volksdansen achter het natuurmuseum en trots kijken naar mijn ouders op de dansvloer.
Het was hele dagen in het openluchtzwembad liggen en alleen tussen de middag even heen en weer naar huis om te eten. Warm eten, want dat deed je toen nog tussen de middag. En het was op de haven kijken naar de overvolle boten.
Zomer aan het einde van mijn jeugd was elke vakantie werken. Eerst bij de ‘Bijenkorf’, later jarenlang bij de winkel bij rijwielverhuur Knop.
Zomer waren zeil- en surfwedstrijden op Dellewal en rondhangen bij de bootjeshelling in de hoop dat iemand nog een fokkenist nodig had.
Zomers…die waren eindeloos…

Ik kan me niet voorstellen dat het allemaal al zolang geleden is. Maar toch is het deze week al 55 jaar geleden dat dokter Smit een drukke nacht had met twee bevallingen op West. De ene op de Zwarte Weg en de ander in de Brandarisstraat. Gelukkig lagen de twee adressen niet ver uit elkaar en kon de arts het lopend af. Een paar minuten nadat ik in de Brandarisstraat op de wereld kwam, werd ook op de Zwarte Weg een Terschellinger geboren. We feliciteren elkaar nog elk jaar. Maar zelfs geboortes zijn veranderd; eilander kinderen worden in het ziekenhuis aan de vaste wal geboren.
Maar al zijn het voor de wet geen echte Terschellingers meer, in hun hart zijn ze dat wel. En over een jaar of vijftig zullen zij ook beseffen dat er maar weinig plekken zijn waar het zo fijn is om op te groeien en de zomer te vieren dan op Terschelling.

Tekst en op de foto: Nienke Meijvogel-Blom