Verhalen uit ’t Huys: Bezoekers Margriet Otter en Dirk van der Veer

Verhalen uit ’t Huys: Bezoekers Margriet Otter en Dirk van der Veer

Het werd wel weer eens tijd om bezoekers van ’t Behouden Huys wat vragen te stellen. Omdat er altijd een drempel is om willekeurige vakantiegangers het hemd van het lijf te vragen, doe ik dat liever bij bekenden. In dit geval iemand die veel mensen op het eiland nog zullen kennen: Margriet Otter en haar vriend Dirk van der Veer. We hebben het over Terschelling, over vroeger, het toerisme in het verleden en natuurlijk over het museum.
Margriet woonde van 1969 tot 1987 op Terschelling, en groeide op in ‘het huis van de waterleiding’. Daarna kwam ze nog heel regelmatig op het eiland, maar altijd voor familiebezoek, of om even bij te praten met ondergetekende, want we zijn al meer dan 40 jaar heel goed bevriend. Eigenlijk is het nu voor het eerst dat ze echt vakantie viert op Terschelling. Een geheel nieuwe ervaring. ‘
‘Voel je je nu op de toeristische hotspots van het eiland toerist, of eilander?’
‘Ik voel me meer eilander, maar ik kijk nu wel met de ogen van een toerist.’
Het was bijna de eerste keer geweest dat Margriet het museum bezocht, was het niet dat ze twee jaar geleden samen met mij de ‘coronaroute’ getest heeft. Zij heeft dus wel wat voorkennis. Margriet en Dirk zijn beiden geen echte museumbezoekers. 
‘Je dacht er vroeger ook niet aan om naar het museum te gaan. Je zag altijd die poppen in klederdracht in beeld, dus dacht je: Oubollig, daar hoef ik niet heen.’

Ook Dirk kwam nooit eerder in het museum, al komt hij al meer dan 50 jaar elke zomer drie weken hierheen. Hij heeft alleen maar goede herinneringen aan de vakanties van vroeger. 
‘Ik kom uit een gezin met vijf kinderen. We woonden in Bolsward en gingen op de fiets naar Harlingen, waar we op de oude Friesland gingen. Via de brede planken met de fiets aan boord, wat we best wel eng vonden. De scheepskist met bagage was al vooruit gestuurd, via transportbedrijf Visser. Zo ging dat in die tijd. We waren altijd thuis bij Wieger van der Heide. In de boerderij waar nu de Boekenboer in is gevestigd, maar we hebben ook wel in Midsland-Noord in een demontabel zomerhuisje gezeten. Het is geen wonder dat ik hier elk jaar terug kom, want ik heb er prachtige herinneringen aan. Eenvoudige dingen. Een ijsje halen bij Piet IJsco. Twee wafeltjes en ijs van zo’n rol. Als je mazzel had was je net aan de beurt als hij bij het kapje was, want dan kreeg je wat meer. 
De straaljagers, de schietoefeningen op de Noordsvaarder. En toen de helikopter landde op de oude helihaven op West, mochten mijn broer en ik er even in zitten. Het was ook een heel andere tijd, je was met kleine dingen tevreden. Nu wil het publiek meer en zijn ze veel meer gehaast.’
Dirk herinnert zich ook nog een gekleurde boomstam, die langs het fietspad langs het Hoornse bos lag. Margriet en ik herinneren het ons niet, maar dat is ook geen wonder, want we komen tot de conclusie dat je in onze jeugd, als je als kind op West woonde, eigenlijk vrijwel nooit ‘om Oost’ ging. 

Hoewel ze in Bolsward woonden, heeft Dirk prachtige juttersverhalen over zijn vader. Misschien moet hij toch ergens eilander voorouders hebben, want Dirk zijn vader was jutter in hart en nieren.
‘Mijn vader was dijkjutter. We woonden in Bolsward en elke zaterdag stond mijn vader om 4 uur ’s nachts op en ging dan op de fiets naar Kornwerderzand. In de zomer en winter, weer of geen weer. Hij zette zijn fiets bij de bunkers en ging dan gewapend met zaklantaarn lopend de dijk langs. Hij heeft de gekste dingen gevonden. Hij kwam een keer thuis met een groot pakket. Heel goed ingepakt, een ronde vorm, net of het ergens doorheen had moeten passen, misschien door een patrijspoort. Thuis werd het pakket voorzichtig uitgepakt en het bleek vol te zitten met gedroogde bladeren. Eerst dachten we in onze onschuld nog tabaksbladeren voor sigaren. Maar er zat wel een erg vreemd luchtje aan… Niet vies trouwens, wel kruidig…
Ook kwam hij een keer thuis met een scheerkwast. Die was al helemaal vergeten tot mijn vader het plafond aan het schilderen was en hij net niet in de hoekjes kon komen. Toen pakte hij dus die scheerkwast. Maar dat ding rammelde, er zat iets in. We waren toch wel nieuwsgierig, dus maakten we hem open en er kwamen 32 ‘glazen’ kralen uit. Ze waren wat dof, maar als je ze nat maakte glommen ze. We hebben nog geprobeerd hoe hard ze waren. Je kon er zo een kras mee in een stuk glas zetten, terwijl de kralen niet beschadigden…
Mijn moeder heeft er nog een kettinkje van gemaakt.’ Lachend en zonder enig spijtgevoel vervolgt hij: ‘Geen idee waar dat ding uiteindelijk gebleven is! Mijn vader ging altijd naar de dijk op zaterdag, alleen de zaterdagen dat hij op het eiland was sloeg hij over. Maar dan ging hij naar het strand en was daar nog voor de eilander jutters er waren.’

En dan hebben Margriet en Dirk nu voor het eerst verhalen gejut in ’t Behouden Huys. Hoe hebben ze dat ervaren? Omdat Dirk en Margriet beiden Friestalig opgegroeid zijn, durfde ik het wel aan hun de audiotour in de drie Terschellinger dialecten mee te geven. Is het gelukt om alles te volgen?
‘Ik had af en toe wel even dat ik een woord niet begreep’, zegt Dirk. Dan had ik wel even terug willen spoelen om het te horen. Maar in de context van de zin, begreep ik wel waar het over ging.’
‘Oh echt?’ zegt Margriet, ‘ik kon juist alles prima volgen.’ 
Misschien is zij in haar jeugd op het eiland toch onbewust vaker met de eilander dialecten in aanraking gekomen en is daarvan toch wat blijven hangen. 
‘Het fijne aan het museum is echt de afwisseling’, zegt Margriet. ‘Alleen de ruimte zelf al. Het is leuk om dan weer een trapje op te moeten, dan weer een deur door en overal wacht weer wat anders. En de afwisseling in dan weer een verhaal en dan weer wat oude voorwerpen.’
‘De audiotour voegt echt wat toe’, zegt Dirk. ‘Je ziet nu niet alleen de oude voorwerpen, maar je hoort ook de verhalen erachter, zonder dat je hoeft te lezen. En dan gaat het veel meer spreken. 
En die moderne techniek is prachtig. Het verhaal van de Lutine is echt een spektakel.’
‘Dus ondanks dat jullie beiden een hele geschiedenis hebben met het eiland hebben jullie vandaag heel veel bijgeleerd?’
‘Ja, zeker,’ zegt Dirk, ík stond bijvoorbeeld te kijken van die walmbol van de Brandaris die daar op dat pleintje buiten staat. Echt nooit geweten dat er vroeger zo’n ding op de toren stond.’ (De walmbol was in vroeger tijden, het bovenste deel van de koepel van het lichthuis en was noodzakelijk om via de gaten aan de onderkant de ‘gaswalm’ van het gasvuur naar buiten af te voeren.’) 
‘Grappig dat je over die walmbol begint, daar hebben we nog leuke plannen mee. Het is je vast opgevallen dat om de walmbol heen het nogal kaal is in de tuin. Ik geloof zelfs dat het nog voor dit jaar ingepland staat.’
‘Oh Margriet, dan moeten we volgend jaar gewoon weer terug komen!’
‘Ja, zo gaat dat vaker. In alle jaren nooit naar ’t Behouden Huys geweest en dan na het eerste bezoek vaker terugkomen. Wist je wel dat het museum hier was?’
‘Ja, we liepen hier vroeger met mijn ouders wel vaker voorbij. Maar dan zei mijn vader: ‘Dat kost geld en dat hebben we niet.’ En voor 7 personen was dat voor ons ook best veel natuurlijk.’
Met het verhaal van de scheerkwast in gedachte moet ik daar erg om lachen. Maar het is evengoed ook prachtig. Dat Dirk nog elk jaar terug gaat naar het eiland van zijn jeugdherinneringen zegt genoeg. Zijn ouders waren dan niet rijk, zo voelden ze zich wel tijdens die eenvoudige eilandvakanties. Geluk was toen nog heel gewoon. Het kapje van een rol ijs, meer had je niet nodig.

Tekst en foto: Nienke Meijvogel-Blom