Onthaasten

Vuur

Afgelopen weekend werd de Fjoertoer gelopen; de wandeltocht die langs voorstellingen, verlichte objecten, versierde straten, muziek en vuurtjes in vele gedaantes loopt. Een paar duizend mensen lopen die avond en nacht met recht het vuur uit hun sloffen. Genoeg drukte op het eiland dus, maar het is altijd maar de vraag of de mensen op zo’n dag naar het museum komen. Hoewel de weersvoorspellingen eerst slecht waren, viel het nog reuze mee, hoewel de zon het af liet weten. Het was overdag grijs en kil, geen weer om op een terrasje de wereld aan je voorbij te zien trekken, maar wel weer om in een museum een nieuwe wereld te ontdekken. 

Nog twijfelde ik of het druk zou worden. In november is altijd de Berenloop, de marathon voor de hardlopers en meestal is het weer dan ook niet al te best, maar dan kan het evengoed erg rustig zijn, omdat men in hun hoofd al te druk is met de marathon. Maar blijkbaar zijn hardlopers ander publiek dan wandelaars. Vanaf het moment dat we zaterdag open zijn komen er bezoekers en dat gaat zo de hele middag door. En wandelaars zijn heerlijk publiek. Zelfs de mensen die een bus moeten halen later in de middag nemen rustig de tijd: ‘Het museum is groter dan we denken, maar we hebben een museumjaarkaart, dus we komen gewoon morgen even terug om de rest te zien.’ 

In een tijd waarin men steeds meer haast heeft zijn wandelaars een verademing. Tijdens mijn wandelingen met de honden zie ik steeds vaker mensen op elektrische fietsen in sneltreinvaart het eiland verkennen. Ze kijken wel, maar ze zien weinig. Ze bewegen onbewogen, ondanks al het moois om hun heen. Zo stond ik eens ademloos te kijken naar een veld vol wilde orchideeën. Het was midden in de coronatijd en veel gasten waren er niet op het eiland, maar in de verte zag ik een groepje fietsers aankomen. Ik draaide me om en wees naar het veld: ‘Kijk eens hoe prachtig…’ Maar ze waren al voorbij gezoefd, geen acht slaand op dat gekke mens die in haar vrije tijd ook nog graag de gastvrouw van het eiland speelt. Met snelheid kom je verder, maar stapvoets zie je meer.

De bezoekers van afgelopen zaterdag kwamen allemaal weer volledig verrast met een hoofd vol verhalen het museum weer uit. Het bleek een ideale tijdsbesteding voordat ze kilometers gingen maken. Je kan je voeten sparen; je stappenteller maakt geen overuren, maar je reist evengoed door een compleet andere wereld. Die paar stappen door het museum brengen je in een mum van tijd jaren ver van hier.  Van tijdreizen krijg je geen blaren, hooguit een vol hoofd en dat kan je dan ’s avonds tijdens de Fjoertoer met recht weer ‘leeg lopen’. 

Terwijl de gasten binnen zijn wordt er buiten hard gewerkt om het dorp ’s avonds sfeervol te verlichten. De Brandaris geeft niet alleen licht, maar licht zelf ook op in alle kleuren van de regenboog. Ook op het museum worden schijnwerpers gericht om het op zijn mooist uit te laten komen. 

Een eindeloze stroom lichtjes, wandelaars voorzien van petjes met verlichting, soms ook hun kleding behangen met kerstlichtjes slingert uren lang door dorpen, bossen, duinen en strand, om aan het einde bij de bekendste ‘verlichting’ van Terschelling, de Brandaris,  weer uit te komen. Van zee af moet het zaterdagavond geleken hebben of we terug in de tijd waren, met vuur op de stranden alsof de vuurbakens van vroeger opnieuw de schepen de weg wijzen. Een tocht vol verbazing, verwondering en kleine feestjes. Iedereen kijkt zijn ogen uit. Wandelen en daarbij goed om je heen kijken. Misschien zouden we dat allemaal gewoon wat vaker moeten doen, ook als het eiland er rustig bij ligt en er geen evenementen zijn. Een beetje onthaasten en genieten van de kleine, mooie dingen om je heen. Vooral in het voorjaar is er overal genoeg te zien én te horen. Lukt het niet om gelijk de haast en hectiek van 2023 los te laten? Kom dan gewoon even langs in ’t Behouden Huys, waar je in het verleden de tijd vergeet en onthaast weer naar buiten komt. 

Per 1 april zijn we weer alle dagen geopend. 

Maandag t/m vrijdag van 11.00 tot 17.00 uur Zaterdag en zondag van 13.00 tot 17.00

 

Tekst: Nienke Meijvogel-Blom