Naar strand

Naar strand

Wat is dat toch met die eigenwijze eilanders en de haat-liefde verhouding met het strand? Ik dacht vroeger dat het bij ons thuis alleen zo was, maar hoe vaker ik het met eilanders over ‘strand’ heb, hoe meer ik dezelfde ervaringen hoor. Laten we het eerst even over iets taalkundigs hebben, want zelfs daarin zijn we wat dwars. Een Terschellinger gaat namelijk nooit naar ‘het strand’, maar altijd naar ‘strand’. En naar strand gaan? Dat doen eilanders meestal niet in de zomer. Is het in kustplaatsen op het vaste land vrij gebruikelijk dat de bewoners hele dagen aan zee doorbrengen en als de mogelijkheid er is daarvoor zelfs een strandhuisje huren, een Terschellinger in badkleding liggend op het strand in het hoogseizoen is een uitzondering.

Misschien komt het omdat de eerbied voor de zee en het weten wat de zee aan kan richten, generaties lang doorgegeven is. Misschien ook omdat niets doen niet in de aard van het beestje zit. Feit is dat je een echte Terschellinger niet snel zal zien luieren op strand. Het is aan de ene kant de bekende regel uit Sil de Strandjutter: ‘De zee die neemt en de zee die geeft’ en aan de andere kant een soort ongemak voelen om met het zand tussen je tenen aan een toeristisch gebeuren mee te doen. Ik denk dat ik in mijn vroege jeugd, zo een keer per jaar met mijn ouders naar strand ging. En dat dan waarschijnlijk alleen omdat het zo hoorde, niet omdat mijn ouders daar nou ontzettend veel plezier in hadden. Wat waren ze opgelucht toen het zwembad geopend werd. Een zwembad waar kinderen onder goede begeleiding leerden zwemmen. Waar je niet bepakt en bezakt met windscherm, schepjes en emmertjes naar toe hoefde. En na een uurtje zwemmen kon je weer zandloos naar huis. Verder werd en wordt er gezwommen ‘achter dam’ of ‘achter dijk’, dus aan de Wadkant van het eiland.

‘Naar strand gaan’ was zo’n zeldzaam uitje in mijn jeugd, dat zelfs de camera mee ging om het vast te leggen, gezien de foto’s in het album uit mijn jeugd. Er zitten foto’s in van drie verschillende zomerse stranddagen, maar bijgaande foto blijft mij intrigeren. Gingen mijn ouders al zelden naar strand, de generatie daarvoor kwam er helemaal amper. Deze foto van mij met mijn opa en oma is voor mij dan ook een mysterie. Aan mijn kleding te zien vermoed ik dat hij op een zondag gemaakt is. Ik denk dat mijn vader net zijn Fiat 850 gekocht had en als trotse autobezitter met zijn dochter en schoonouders een tochtje over het eiland had gemaakt, met een tussenstop bij het strand. Hoe het gelukt is mijn oma het strand op te krijgen blijft een raadsel. Ze heeft ongetwijfeld in eerste instantie geweigerd: ‘Och jongen, we halen niets om.’

Het strandseizoen voor de zonaanbiddende toeristen mag dan nu om zijn, voor de eilanders begint het pas. Sinds vandaag worden de strandrijvergunningen weer aangevraagd, de terreinwagens staan in de startblokken en de jutters zijn er weer klaar voor. Zoveel rommel op het strand zoals na de containerramp met de MSC Zoe kan beter niet nog een keer gebeuren, maar een lading bruikbare spullen of wat pakketten hout zijn van harte welkom. De eilanders gaan niet in badpak, die gaan liever in waadpak. Niet in de brandende zon, maar bij noordenwind. Zand hoort in het profiel van je banden…niet tussen je tenen