Landjes

moestuin en boontjes in een emmer

Als ik met mijn honden achter Doodemanskisten loop en aan de praat raak met vakantiegangers krijg ik af en toe de vraag wat toch die tuintjes daar in het duin zijn. De ‘landjes’, op grond van Staatsbosbeheer, gehuurd door de eilanders zijn voor ons zo normaal, maar voor de buitenstaander bijzonder. Veel documentatie erover is niet te vinden, maar hoe zijn ze ontstaan, die ‘duintuintjes’ op West?

Die landjes zijn er in feite altijd geweest. Heel vroeger alleen op andere plekken, zoals achter de oude begraafplaats en bij het ‘Bokkenplak’. Alleen het dorp breidde zich uit en schoof op en dus de landjes ook. Het waren de moestuintjes van de armen. Hier konden ze wat welkome aanvulling op hun schaarse maaltijden verbouwen. Niet alleen de bewoners waren arm, maar wat te denken van de grond zelf? Wie probeert in puur duinzand iets te laten groeien zal bedrogen uitkomen. In een geschrift van een bezoeker van het eiland in 1840 staat geschreven dat voor bemesting van de duingrond om groente te kunnen kweken, een ander voedingsmiddel gebruikt werd, namelijk visafval. Letterlijk schrijft deze Halbertsma: ‘De armen kennen hier zeer goed de kracht der mest die van den afval van visch komt. Men geeft hun ter bebouwing voor eigen mondbehoeften plekken aan de voet der duinen om niet, op voorwaarde dat zij de belendende duinen beplant met helmgras zullen houden. Nu heb ik op die plek zien groeien de geliefde plant der armen, de aardappelen, en tusschen de struiken eene menigte schelviskoppen gestrooid gevonden.’ De vis mocht dan ter bemesting dienen, het kon beter niet ondergespit worden, omdat dan de aardappels ook naar vis zouden smaken.

Niet alleen visafval werd gebruikt, ook menselijke mest. De privaattonnen werden geleegd op een plek bij Doodemanskisten. De laag die daar ontstond werd afgegraven en weer gebruikt op de landjes. Niet alleen de schrale grond was een uitdaging, maar ook de konijnen maakten  van het verbouwen van voedsel een hele uitdaging. Met juthout en takken probeerde men de dieren uit de tuintjes te houden. Tegenwoordig gebruikt men veelal ingegraven rasters, die sinds de invoer van de reeën aan het einde van de 20e eeuw een stuk hoger moeten zijn dan voorheen.

De plekken van de huidige landjes; achter Doodemanskisten, bij Swartduin en in de omgeving van Groene Strand, zijn aan het einde van de 19e eeuw ontgonnen. Een enkele keer werd zo’n landje ‘bouwland’. Zo kreeg Jan Pie in 1888 toestemming om op de door hem gepachte grond een huisje en wat klein- en pluimvee te houden. Dit was de plek bij Doodemanskisten waar nu het bekende, witte huisje staat. Een deel van de landjes werden later kampeerterrein.

Tegenwoordig verhuurt Staatsbosbeheer zo’n 100 perceeltjes van verschillende grootte. Als grotere percelen van huurder veranderen, worden ze gehalveerd, zodat meer mensen er gebruik van kunnen maken. Niet allemaal zijn ze in gebruik als landje, er zijn ook enkele percelen bij die in gebruik zijn als weiland.

 Een paar jaar geleden is er op een van de percelen een ‘voorbeeldtuin’ gemaakt, om de Westers te stimuleren hun landjes en dan vooral de omheining en het schuurtje naar dit voorbeeld te bouwen, om zo met milieuvriendelijke materialen te werken in het duinlandschap eenheid te creëren. Tot nu toe volgen de Terschellingers echter, zoals bij veel dingen, hun eigen plan en lijkt elk landje een autonoom staatje te zijn. Het ene is netjes, het ander wat wilder. Vaak is er een schuurtje voor de tuinspullen en wat beschutting, soms een kleine caravan, door kleur en leeftijd volledig opgaand in zijn omgeving. De een heeft een echte broeikas en de ander hergebruikt wat oude ramen met omlijsting. Er zijn vaak fruitbomen en soms snijbloemen. Er hangen vogelhuisjes, soms wappert er een vlag, staat er een oude windwijzer en weer een ander heeft kunstzinnige mannetjes, gemaakt van boomstronken op zijn landje staan. De een komt er puur om te werken, de ander heeft er wat tuinstoelen staan en drinkt er graag een bakje koffie tussen het werken door. En waar de een zich richt op het verbouwen van bijzondere groenterassen, houdt de ander het ouderwets bij wat bonen en bieten. Vaak staan er wat fruitbomen, soms een vak snijbloemen. Diepboringen zorgen voor water en paardenmest doet de rest. Het zijn juist de verschillen en de details die het leuk maken om een rondje langs de landjes te maken. Want ook hierin is de aard van de eilander duidelijk te herkennen; niet alleen het ‘je-eigen-gang-gaan’, maar ook net zolang doorwerken, tot je van niets iets kan maken, tot je uit droge zandgrond je eigen voedsel kan oogsten, zoals de boontjes die ik zo zal afhalen en invriezen. Nee, niet van eigen land. Van een lege pagina een ‘museumstukje’ maken kan ik. Grond bewerken laat ik aan vrijgevende familie en vrienden over…

 

Tekst: Nienke Meijvogel-Blom

Foto’s: Elske van Rees

Bron: Grazen in stuivende duinen, door Ineke Noordhoff