De doorgezaagde kabel

grote groep mensen op een plein

Het was een nacht in het voorjaar van 1945. De oorlog naderde langzaam zijn einde. De Duitsers waren al ingesloten bij Nieuweschans en begonnen zenuwachtig te worden. De duisternis was over Terschelling gevallen. Echte duisternis, zoals men dat ook tijdens de Eerste Wereldoorlog had gekend. Hoe lang was het al geleden dat de lichtbundels van de Brandaris door de lucht wiekten? De enige keren dat het licht nu brandde was als er een Duits konvooi van Emden naar Rotterdam voer en het eiland passeerde. Dan moesten de torenwachters op komen draven om het licht te ontsteken. Er werd dan een deel van het lichthuis gecamoufleerd zodat er enkel een straal van 100 tot 145 meter was, als het licht door een gordijn wat niet goed gesloten was. Veel hielp het de Duitsers niet, de Engelsen wisten de konvooien evengoed wel te vinden. De toren was sowieso zijn status als hoogste bouwwerk kwijt. Boven op het duin torende de Wasserman, de Duitse radartoren, boven de Brandaris uit. En dat was een doorn in het oog voor de eilanders. 

Terwijl de meeste Terschellingers al in hun bed lagen, trok torenwachter Cees van Rees zijn jas aan en zette zijn pet op. 'Most noe by nacht en ontij nog fort?’ vroeg zijn vrouw. 'Ik mot nog even wat dwean Trijn, ik bin net lang fort.’ 'Mei Arie?’ Cees knikte bevestigend. Trijn vroeg maar niet verder. In deze tijd was het maar beter als je niet te veel wist. Beter voor je gemoedsrust en wat je niet wist kon je ook niet doorvertellen. Ze borg haar stopwerk op. Het was toch veel te donker om iets te kunnen doen; morgen weer een dag. 

Cees sloot voorzichtig, om de kinderen niet wakker te maken de achterdeur achter zich, pakte wat uit zijn schuurtje en verdween in de duisternis. Het strand op, wat verboden terrein, sperrgebied was, zouden ze maar niet meer doen sinds er op hun gelet werd. Cees en Arie hadden steeds een alibi gehad om op het strand te komen. Ze zorgden er als torenwachters ook voor dat het licht op de kaap op de Noordsvaarder brandde voor de Duitse konvooien. Dat ding was vrij gemakkelijk te saboteren, dus hij ging nog wel eens plotseling stuk, waardoor de mannen gewapend met hun pasje het strand op konden en dan ondertussen om zich heen konden kijken of er wat aangespoeld was. 

Laatst hadden ze een plek gevonden waar duidelijk iets begraven was. Ze hadden getwijfeld of ze de schep in de grond zouden zetten, want je wist maar nooit wat er lag. Het kon ook zijn dat Duitsers er een drenkeling of vliegenier hadden begraven omdat ze zo onder het ceremonieel begraven uitkwamen.  De nieuwsgierigheid won het. De buit bestond uit blikken boenwas. Niet iets waar je in de oorlog om zat te springen, maar ze hadden een deel ervan kunnen ruilen bij winkelier Kees Spits tegen wat boter en andere levensmiddelen. De rest hadden ze herbegraven. Maar om de blikken te verkopen had Spits ze uitgestald in zijn etalage, waar ze niet onopgemerkt bleven door de Duitse commandant die de opdracht had gegeven de blikken te begraven. Het was kantje-boord geweest. Cees en Arie waren opgepakt en zouden afgevoerd zijn naar Duitsland als ze niet ‘gered’ waren door de Duitsers die op de toren werkzaam waren en niet zonder de kennis van de beide mannen konden.

Maar vanavond gingen ze niet naar het strand. Opzichter Stobbe had hun bij zich geroepen. De Duitsers hadden plannen met de toren. Als hij niet brandde en de Duitse konvooien ook zonder het streepje licht hun weg wel vonden, dan kon hij net zo goed weg. Stobbe had verteld dat de Duitsers in de muur van de toren gaten hadden geboord en daarin dynamiet hadden laten zakken, met een kabel eraan die naar het ontstekingsmechanisme liep. De kabel liep via de Torenstraat naar de haven, waar de Duitse schepen lagen. Een druk op de knop zou voldoende zijn om de toren op te blazen. Er was berekend dat hij de kant van de Boomstraat op zou vallen, over het huis van notaris Flaman heen... 

'De Duitsers worden zenuwachtig nu het erop lijkt dat ze gaan verliezen', had Stobbe gezegd. ‘Een kat in het nauw maakt rare sprongen. Durven jullie het aan om de kabel vannacht door te zagen? En dus stonden de beide vrienden daar nu in het holst van de nacht, gewapend met schep en ijzerzaag. ‘Denk erom, zorg dat jullie de stenen er weer precies zo in leggen als ze lagen’, had Stobbe hun op het hart gedrukt. Voorzichtig hadden ze de stenen eruit gehaald en de schep in de grond gezet op de plek die Stobbe hun aangeduid had. Op 60 centimeter diepte lag de kabel. Met het zweet op het voorhoofd en bonzend hart zette een van de vrienden de zaag in de kabel. Toen de klus geklaard was gooiden ze opgelucht de kuil dicht en legden de stenen weer op zijn plek. Cees verspreidde het overgebleven zand zo over de stenen dat het niet meer opviel, toen Arie hem aantikte. ‘Hoor!’ duidde hij… Cees hoorde een eind verderop het onmiskenbare geluid van de metaal plaatjes die onder Duitse laarzen zaten. Net op tijd konden ze zich verschuilen en terwijl ze hun adem inhielden zagen ze de twee Duitse wachtlopers voorbij komen. Ze lieten hun adem ontsnappen…de klus was geklaard, die toren zou niet om gaan!

Enkele weken later stond er een grote menigte onder de Brandaris. Uit de ramen van de huizen eromheen zwaaiden mensen en de Nederlandse driekleur wapperde in de straten. De Duitse vlag op de toren werd gestreken en het rood-wit-blauw werd gehesen. Terschelling was bevrijd! Vieren deden ze het later wel, als iedereen terug was. Maar dat die vlag weer op de toren hing was voorlopig feest genoeg. Drie mannen moeten hebben gedacht dat niet de wapperende vlag het hoogtepunt van het feest was, maar het gebouw waar hij op stond, de Brandaris. En dat het heel anders af had kunnen lopen…

Dit is het ‘verhaal van de doorgezaagde kabel’, zoals het bij ons thuis genoemd wordt. En eerlijk? Ik kan niet vertellen of het waar gebeurd is. Arie Starrenburg heeft dit verhaal na de oorlog vaak verteld. Mijn opa, Cees van Rees, heeft er daarentegen nooit een woord over gesproken, tegen niemand. Wat opmerkelijk was, omdat hij andere oorlogsverhalen wel heeft verteld. Ik weet ook niet of er ooit bij straatwerkzaamheden nog restanten van de kabel gevonden zijn. Wat er wel nog decennia later gevonden werd in de tuin van Cees van Rees, waren blikken boenwas…

Er moeten op Terschelling vast nog veel mensen zijn die dit soort verhalen kennen. Niet de grote verhalen over de oorlog, maar juist die kleine verhalen, verhalen over mensen zoals jij en ik, die een goed beeld geven van hoe het in de oorlog op Terschelling was. Verdrietige verhalen, maar ook grappige verhalen. Verhalen die het leven van onze grootouders, ouders of misschien nog van jezelf vertellen. Ik zou graag deze verhalen op willen schrijven, zodat ze niet verloren gaan voor de volgende generaties. Vind je het leuk om je verhaal aan mij te vertellen, dan hoor ik het graag van je. 

 

Tekst: Nienke Meijvogel-Blom

Foto: J. Duijf, Bevrijding 1945