Bakens en boeien

illustratie van walvis in een net

Het Waddengebied is eeuwig in beweging. Bij het ene eiland spoelt er land aan en bij het andere spoelt het weg. Vaarroutes moeten voortdurend verlegd worden. Kan je het ene jaar nog moeiteloos ergens varen, het jaar daarop loop je op dezelfde plek vast. Baggerschepen blijven geulen uitdiepen, maar soms is het water naar de zee dragen, of in dit geval is misschien zand naar het strand brengen een betere uitdrukking. Wat de mens vandaag doet om het wad bevaarbaar te houden, kan Moeder Natuur morgen weer teniet doen. 

Het water rond de Waddeneilanden was vroeger van groot belang voor handelsschepen, maar het was ook een  van de gevaarlijkste routes, door alle ondieptes en stromingen.   Het was dan ook geen wonder dat steden met een behoorlijke handelsvloot belang hadden, meer dan de eilanders zelf,  bij een veilige vaaromgeving. Het was de Hanzestad Kampen die er uiteindelijk zorgde voor bakens en betonning rond Terschelling. Op 28 september 1323, vorige week 700 jaar geleden, sloten Claes Elfessone, ‘richter des eilands Wexel’ en zijn mederichters  een overeenkomst met de stad Kampen dat er een ‘voerhuys’ of baken zou komen aan het Vlie om de veiligheid van de schepen en hun bemanning te verhogen.  Kampen leverde de stenen en balken en in ruil daarvoor zouden zij ‘ewelic ende immermeer’ vrijgesteld worden van bakengeld wat in- en uitgaande schepen moesten betalen aan de eilanders. En zo geschiedde. 

Het is nog steeds niet bekend waar deze toren exact gestaan heeft, al zijn er sterke vermoedens dat dit was waar nu het havenplein is, en men weet ook niet of de toren onderdeel was van een kapel en of het daadwerkelijk vanaf het begin een vuurbaken was of alleen overdag een oriëntatiepunt. In die tijd dienden ook bouwwerken zonder lichtpunt, zoals kerkjes, kapellen en molens, als oriëntatiepunten voor de scheepvaart. 

Het bouwwerk of baken wat in opdracht van Kampen gebouwd werd heeft niet alleen als voorbeeld gediend voor andere ‘vuurtorens’, ook de naam Brandaris was in die tijd niet uniek. De Brandaris is genoemd naar Sint Brandaan of Brandarius, de Ierse abt en Roomse kerkheilige. Over de reizen van deze heilige zijn boeken volgeschreven, maar het volk dacht bij het horen van zijn naam aan brand en vuur. Daarom werd hij de heilige die macht had over vuur en licht, kozen smeden en kaarsengieters hem tot hun beschermheilige en werd dus onze vuurtoren naar hem vernoemd. En ook het dorp wat nu West-Terschelling is, werd Sint Brandariuskerke genoemd. De eigen naam Brandaris verspreidde zich echter als zelfstandig naamwoord. Een brandaris, was destijds gewoon een vuurtoren. Dat schept soms verwarring bij het lezen van oude teksten, want ook de vuurtoren op Vlieland en in andere kustplaatsen werd zo genoemd. Terwijl wij denken het alleenrecht te hebben op die naam…

Maar die eerste Brandaris hebben wij dus aan Kampen te danken. En dat niet alleen, Kampen zorgde er ook voor dat er betonning op de gevaarlijke punten bij het eiland kwam. Al in de 14e eeuw had Terschelling zijn ‘betonningmagazijn’. In 1389 betaalde Kampen aan Folkert Popma ‘Heerschap en grietman op der Schellingh’ elf Rijnsche guldens voor het bergen van de tonnen. Halverwege de 15e eeuw viel het beheer van de betonning onder Amsterdam, maar deze stad gaf het later tegen een bepaald bedrag weer over aan Kampen, die op hun beurt de Terschellingers het werk aan de tonnen weer gunde, omdat deze dit uitstekend deden en men bang was dat men bij aanbesteding er niet op vooruit zou gaan. Ook Enkhuizen had enkele tonnen bij het eiland in het water. Zij betaalden daarvoor aan ‘den Heer des eilands’, twee vaten bier per jaar. Echter toen het eiland beheerd werd door de Graaf van Aremberg, die Spaansgezind was, voldeden zij de rekening niet meer en bleef er een rekening open staan van 36 vaten bier. 

Het is duidelijk dat overeenkomsten en betalingen in die tijd niet alleen in geld uit te drukken waren. Er was ook betaling in natura, of zoals we nu zouden zeggen, er was sprake van relatiegeschenken. Zo stuurde het bestuur van Kampen elk jaar een feestdis van zalm en steur naar de regeerders van het eiland. Toen de zending dan ook een paar jaar op zich liet wachten werd er een klachtenbrief van Terschelling naar Kampen gestuurd, met de vraag waar de vis toch bleef. Men was zeer verwonderd dat men nog niets ontvangen had, temeer omdat de eilander regenten altijd zo behulpzaam waren richting Kampen. 

De nieuwe Brandaris knipoogt nog steeds zijn licht richting zeelui en hoewel de tonnenloods niet meer in gebruik is, is bebakening en betonning ondanks moderne navigatiemiddelen nog steeds heel belangrijk. Onze tijd is niet te vergelijken met die van 600 jaar geleden. Maar toch zijn het nog steeds de buitenstaanders die voorzieningen op en rond het eiland mede financieren en mogelijk maken. Tenslotte is een goede veerverbinding alleen mogelijk als er ook voldoende toeristen meegaan en zonder al onze gasten waren er geen grote winkels met een goed assortiment of een uitgebreide keuze aan horecazaken, waar niet alleen regenten, maar ook de gewone man zalm kan eten. Persoonlijke aankopen, toeristenbelasting en havengelden komen het eiland ten goede. 

Alleen de Kamper Kogge, die mag naar verluid nog steeds gratis afmeren in de haven van Terschelling. Want eens beloofd, blijft beloofd…

Hoe het destijds afliep met de vislevering en het hele verhaal over de overeenkomst tussen Kampen en Terschelling is te lezen in het boek ‘Wonderlijke Waarheden’,  door Richard van der Veen, met illustraties van Irina Filtzer en Aart Kramer. Het boek is verkrijgbaar in het museum en bij de eilander boekhandels en te bestellen via onze webwinkel. 

Tekst: Nienke Meijvogel-Blom 

Illustratie: Irina Filtzer