Loodswezen, reddingwezen en de betonning

Na de trap rechts

Rampen & Reddingen

Ga je van of naar Terschelling dan merk je dat de veerboot behoorlijk wat bochten moet maken. De kust bij Terschelling behoort namelijk tot de gevaarlijkste in de wereld. Dan weer laag, dan weer diep en zo op het oog niet te zien. Het gevolg zijn ontelbare schipbreuken in de afgelopen eeuwen. Maar elk nadeel heeft zijn voordeel. Als loods kon je een lieve duit verdienen om zeevarenden met hun schepen door het doolhof van slenken en banken te leiden. En ja soms ging het toch mis en dan werd er (stiekem) gejut en (openlijk) geborgen. De Terschellingers bekommerden zich ook om de drenkelingen. Vanaf de 19e eeuw zet menig Terschellinger z’n eigen leven op het spel om dat van de zeeman te redden.

Op de vloer ligt een plattegrond van Terschelling. Aan het oosteind van Terschelling staat een eenvoudig tekening van de ‘Wilhelmsburg’ en even verderop het drenkelingenhuisje. Beide herinneren aan een van de grootste rampen voor de Nederlandse kust.

 

Verhaal van de ‘Wilhelmsburg’.

Op 25 november 1863 vertrekt vanuit Hamburg het clipperschip de Wilhelmsburg met aan boord vele jonge gezinnen. Mannen, vrouwen en kinderen die in Australië een nieuwe toekomst zullen vinden. Maar als ze eenmaal op de Noordzee zijn, verandert de storm in een orkaan. De zeilen slaan weg. Het schip komt terecht in een diep golfdal waarna een hoge steile golf kort daarop het stuurrad verbrijzeld. Het schijnt – zo werd er later gefluisterd – dat kapitein Kross de mensen verplichtte benedendeks te blijven. In de nacht breekt het schip in tweeën. 27 opvarenden die nog op het dek zijn, weten met een sloep de  Terschellinger Boschplaat te bereiken, die dan nog onder water staat. Pas tegen de avond van de volgende dag valt de plaat droog en kunnen zelfs van het wrak nog 3 bemanningsleden en 24 passagiers gehaald worden. De overlevenden moeten nog één nacht zien door te komen. Op de vroege ochtend van 5 december verschijnen pas de eerste, niets vermoedende Terschellinger jutters, die tot hun grote ontzetting het hele strand bezaaid zien met lijken. De 54 verkleumde overlevenden worden ondergebracht in de verschillende boerderijen in Oosterend en Hoorn. De volgende dagen rijden de boeren af en aan met hun paard en wagens om de doden naar het kerkhof van Hoorn te brengen. Er is geen ruimte. De doden worden onder het pad rondom de kerk begraven, ongekist, om en om: 2 bemanningsleden en 257 passagiers, waaronder 18 kinderen van 8 jaar en jonger. Alleen kapitein Kross krijgt een steen. En er komt op de Bosplaat een huisje op palen met een seinpaal voor drenkelingen.

 

De dramatische redding van de ‘Argonaut’

In de vitrine ligt een verrekijker met kistje. Het is een geschenk van de Duitse keizer aan loods Pieter Knop, vanwege zijn redding in december 1882 na de schipbreuk van de bark ‘Argonaut’. Dit was een heel dramatische gebeurtenis die de Terschellingers lang bij bleef. In een zware noordwester storm was de bark op de buitengronden gestrand en in tweeën gebroken. Het voorschip met de fokkemast sloeg over de gronden heen. Aan de fokkemast hadden zes man zich vastgebonden, waaronder de kapitein en zijn 14-jarige zoon, om te voorkomen dat ze door de storm over boord zouden slaan. De bemanning van de loodskotter ontdekten het wrak, maar konden niets meer doen omdat de avond inviel. De volgende dag, 2 december, was de storm tot een orkaan aangegroeid. De loods schipper probeerde met 4 man het wrak te naderen met de sloep. En dat in woest steigerende golven. De kapitein van de ‘Argonaut’ kon niet meer gered worden. Hij was doodgevroren. Wel konden ze vier bemanningsleden helpen. Maar de jongen wilde zijn dode vader niet verlaten en de ouderen hadden er niet om gedacht hem eerst naar beneden te brengen. Ze wilden dat hij net als de anderen via de fokkestag naar beneden zou komen. Maar tevergeefs. De redders raakten uitgeput, het begon al te schemeren, langer blijven betekende een zekere ondergang. De volgende morgen was ook het voorschip verdwenen. De kleine jongen, naast zijn dode vader in de zwiepende mast, boven de razende, kokende branding... zijn angstkreten hebben de redders nooit meer losgelaten.

 

Het beladen verhaal over Terschellinger en het landelijke loodswezen bestuur.

De loodsdienst op Terschelling is al eeuwen oud. De loodsen wachtten in hun loodsboot in het Vlie op schepen die naar volle zee geleid moest worden of juist naar de haven. Het was een verplichting van het landelijk loodswezen bestuur in de 19e eeuw daar te liggen, weer of geen weer. Maar iedereen op Terschelling wist dat in het Vlie op de zogenaamde Kruispost liggen haast zelfmoord betekende als er een orkaan stond. Het had dan ook geen zin, want elke zeeman meed de plek met z’n gevaarlijke gronden als de dood. Daar kwam nog bij dat hetzelfde hoofdbestuur afgedankt of ondeugdelijk materiaal, zoals het scheepstype rinkelaar, naar de ver afgelegen districten stuurde, zoals Terschelling dus. Het gevolg kun je zien op het  zwarte bord in de hoek bij de maquette van de vuurtoren Brandaris. Tientallen loodsen die, vanwege de angst voor ontslag en voor vrouw en kind voor inkomsten moesten zorgen, toch op Kruispost waren gebleven. En vonden zo de dood. Er was nog iets onverkwikkelijks. Alleen de nabestaanden van de loodsen die in het bezit waren van diploma’s kregen nog wat geld uitgekeerd. Maar velen van de hier opgeschreven namen waren nog loods kwekeling. Voor hun weduwen en kinderen was er niets. 

 

Na de trap links

De Lutine

In 1799 verging in de Terschellinger wateren een Engels oorlogsschip met een Franse naam ‘La Lutine’ De Engelsen hadden het een paar jaar eerder op de Fransen veroverd en lieten de naam voor wat ie was. En dat hebben ze geweten want Lutine betekent Kwelgeest. En deze naam doet ze eer aan –zelfs tot de dag van vandaag. De Lutine zat namelijk volgestouwd met geld en goud- en zilverstaven waarvan je enkele in de vitrine ziet liggen. Maar dan wel goedkoper nagemaakt. De kostbare lading was bestemd voor de Engelse banken in Hamburg. Daar kwam het schip nooit aan. Oorzaak was een combinatie van slecht weer, navigatiefouten en gedoofde vuren op last van de Franse bezetters op Terschelling.

De zomers erna probeerde men vanaf schepen, dobberend boven het wrak, met lange grijpers en vorken de kostbaarheden omhoog te krijgen. Met succes. Maar toen verstopte de Lutine zich met haar schatten meer en meer onder het zand. Allerlei plannen werden bedacht: zandzuigers, holle torens en een reusachtige baggermachine. Het kostte heel veel hoofdbrekens… en geld. Ondernemende miljonairs zagen zo hun fortuin in zee verdwijnen. Haar scheepsbel kwam wel boven water en hangt nu in Londen bij Lloyd’s. Nog steeds als er weer een schip in zee verdwijnt wordt deze bel geluid. En de ‘Lutine’ zelf? Die lonkt nog steeds…