Weerzin-weckend

Weerzin-weckend

Weerzin-weckend

Hebben jullie dat ook? Dat je zodra de herfst begint ook wel klaar bent met de salades en andere lichte gerechten? Dat je gewoon weer heel hard toe bent aan de stamppotten en ovengerechten? En dat je verlangt naar de geur van speculaaskruiden, pondkoek en appeltaart en naar het geplop van kokende cranberries?
We kunnen dan op het ogenblik niet naar restaurants toe, niets houdt ons tegen om zelf thuis maar raak te bakken en te braden. We mogen dan af en toe klagen over onze vrijheid, verreweg de meesten van ons hebben niets te klagen over de hoeveelheid van en variatie in etenswaren.

Hoe anders was dit vroeger... Veel keuze in voeding was er niet. Kunnen we tegenwoordig veel groenten en fruit het hele jaar door kopen, tenslotte is het altijd wel ergens op de wereld het seizoen ervoor, vroeger mocht je blij zijn als het sowieso verkrijgbaar was. Vlees was helemaal een luxe en op Terschelling trof men het dan nog dat er vis gevangen kon worden. Bovendien eindigde menig duinkonijn in de pan.
Om in alle jaargetijden voldoende voedsel te hebben, werden er manieren bedacht om het te conserveren. Je kan het je bijna niet meer voorstellen; een leven zonder koelkast en diepvriezer, maar de eerste koelkasten kwamen pas in de eerste helft van de 20e eeuw in de handel en wou je in de jaren ’70 een vooruitstrevende huisvrouw zijn, dan kocht je een hypermoderne diepvriezer.

Vroeger werden groenten en ook bepaalde soorten vlees, ingelegd in zuur, of gepekeld; ingelegd in zout. Ook drogen en roken was een methode, denk aan gedroogde appeltjes, maar ook gedroogde vis. Nog steeds ziet men op het eiland, maar ook in andere vissersdorpen af en toe een waslijn waaraan scharretjes in de zon hangen te drogen.
Het roken van vis, maar bijvoorbeeld ook spek, wordt natuurlijk nog steeds gedaan, al gaat het nu meer om de smaak dan om de houdbaarheid.

Het was een Fransman, Nicolas Appert, die halverwege de 19e eeuw een nieuwe vorm van conserveren uitvond; de weckmethode. Voedsel wordt in glazen potten gedaan en afgesloten met een rubber weckring en glazen deksel. Vervolgens worden de potten in water verhit en gesteriliseerd, waardoor de inhoud een half jaar tot een jaar houdbaar werd.
Op Terschelling werd het zo mogelijk om ook in de winter ‘bêntsjys mei spek in oofwaaide peren’ (boontjes met spek en afgewaaide peren) te eten.

Het wecken was een uitkomst. Niet alleen kon de groente van de ‘lantsjes’ en bêntsjetúntsjes’ langer bewaard blijven, ook voor het inmaken van vlees kwamen de weckpotten goed van pas. Het gebraden vlees werd met de jus een uur in de potten in de weckketel gezet en was zo een half jaar houdbaar.
En zo komen we dan uiteindelijk bij onze raadplaat van gisteren. Op de foto zien we een weckpot, met daarin Terschellinger duinkonijn. Ongetwijfeld gestoofd op een petroleumstelletje, zoals veel van ons zich deze zondagse maaltijd nog kunnen herinneren. Daarna ingemaakt in de weckpot, om later tot feestmaal te kunnen dienen. Dit konijn heeft echter de tafel nooit gehaald. De pot komt, net als de potten met boontjes en snijboontjes die ook in het schuurtje van de Boeren & Buren-tentoonstelling staan, uit de nalatenschap van Doortje Smit-Doeksen (1902-1995) en is dus minimaal 25 jaar oud, maar vermoedelijk nog wel wat jaartjes ouder.

Het wecken mag dan destijds een uitkomst zijn geweest, in dit geval is het met recht weerzin-weckend. Als je weet dat ingemaakt vlees zo’n half jaar houdbaar is moet je er niet aan denken dat die pot ooit open of stuk gaat. Eén ding is zeker, dan kunnen we wel mooi een ontruimingsoefening in het museum houden…

P.S. Ook voeding, koken en conserveren is aan trends onderhevig. Wat dat betreft gaan we weer een beetje terug naar vroeger. Slow cooking, vergeten groenten, recepten uit oma’s tijd, maar ook het wecken is terug van weggeweest. Zijn er ook lezers die nog, of weer, met inmaken bezig zijn?