De toren

De Toren

Trieste tijden voor de ‘Nieuwdiepers’; de inwoners van Den Helder. Hun vuurtoren ‘Kijkduin’, in de volksmond de Lange Jaap genoemd, is opgegeven. Achterstallig onderhoud kost hem straks waarschijnlijk zijn ruim 63 meter hoge kop. Restaureren en repareren lijkt onmogelijk, omdat de staat waarin de toren verkeert zo slecht is dat niemand er meer in de buurt mag komen, laat staan dat er mensen in en op de toren aan de slag kunnen. Na 144 jaar zouden de mensen in Den Helder hun bekendste monument en baken kwijt gaan raken.
Je moet er toch niet aan denken dat wij onze toren kwijt zouden raken? Toch had dit in de jaren ’60 of ’70 zomaar kunnen gebeuren. De Brandaris had heel hard groot onderhoud nodig en in een tijd van bezuinigen en modernisering was het nog maar de vraag of dat gebeuren ging. Een stalen lichtmast op het duin was al een serieuze optie. Gelukkig ging de Rijksdienst voor monumentenzorg zich ermee bemoeien.
In 1976 worden de steigers geplaatst en drie jaar later is de facelift van de Brandaris een feit. Gerestaureerd en gemoderniseerd is hij klaar voor de toekomst. Helaas blijkt dat toch tegen te vallen. De gebruikte voegspecie heeft een verkeerde samenstelling, waardoor de voegen loslaten. In 1991 worden de steigers opnieuw neergezet en de Brandaris wordt ingepakt alsof het een kunstwerk van Christo is. Omdat de toren bij zwaar weer nogal beweegt en het belangrijk is dat de voegen meebewegen, wordt deze keer een flexibele kunststof specie gebruikt. Dat hoge torens veel wind vangen wordt duidelijk als tijdens een voorjaarsstorm de complete ‘verpakking’ los scheurt en om de toren wappert. Gelukkig hielden de voegen het nu wel.
Die toren toch, niet alleen zeer belangrijk voor de scheepvaart en veiligheid, maar ook voor het gemoed van de eilanders. Er is dan ook een opvallend verschil tussen eilanders en niet-eilanders als het de Brandaris aangaat. De niet-eilander heeft het over de Brandaris, de eilander over ‘de toren’. Het is net als met die reclame uit de jaren ’80. Voor ons is er maar één, dus de naam noemen is niet nodig: ‘Welke andere?’
We kunnen nog zover reizen en zoveel mooie plaatsen bezoeken, zitten we op de boot terug naar het eiland dan zijn we altijd weer blij als de toren opdoemt. Ik wel tenminste. Geboren onder de toren als kleindochter van een torenwachter kan dat ook niet anders. Voor ons blijft het een beetje opa’s toren, zoals mijn moeder op een ansichtkaart van de Brandaris zette en die ik laatst in een boek terugvond:

‘De Brandaris is van iedereen
Dat is wat iemand zei
Maar hij was van mijn vader
Dus nu is hij van mij.’

Bij mijn geboorte kreeg ik van opa, die toen net uit dienst was, een oude Brandarislamp. En ik denk nog vaak aan zijn woorden: ‘Meisje als je ooit de weg niet meer weet, wacht maar tot het echt donker is en loop dan maar naar het licht van opa’s toren toe, dan kom je altijd weer thuis.’ Ik heb het in de letterlijke zin nooit nodig gehad, maar ik denk er vaak aan als het allemaal tegenzit en ik voor het slapen gaan nog even langs Dellewal loop met de honden. Zolang de stralen geruststellend over het eiland gaan, dan komt alles wel goed.

Die toren, we zouden niet zonder kunnen. In deze laatste donkere dagen van het jaar ontsteken we talloze lichtjes. We zoeken gezelligheid, we herdenken en denken wat meer aan de mensen om ons heen. En zit het wat tegen en ben je op Terschelling, kijk maar naar boven. En zie de stralen van die stille wachter, zoals T.van Noord-Bos in het gedicht ‘Toerjecht’ zegt:

‘Stjoer dyn stralen oer de earmen,
Oer de sjeken yn de nacht
Oer de minsken di fertriet ha,
Wés un âde, stille wacht.’
Tekst: Nienke Meijvogel-Blom
Foto: Margriet Buitenwerf - Van Urk
Gedicht: T.van Noord-Bos