Over pechvogels en kamikaze-eenden

Over pechvogels en kamikaze-eenden

Vorige week las ik een artikel over een zeearend die bij een botsing met een windmolen doormidden was ‘gewiekt’. Met recht doodzonde. Vogels en hoge objecten en gebouwen zijn nooit zo’n goede combinatie geweest. Heeft de Brandaris vele zeevarenden gered, met heel veel vogels liep het destijds door onze vuurtoren een stuk minder goed af. Toevallig kreeg ik vlak voor het bericht over de zeearend wat correspondentie uit de jaren ‘60 ter inzage van het Zoölogisch Museum van de Universiteit in Amsterdam en de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels, gericht aan mijn opa, Cees van Rees, die van 1923 tot 1966 werkzaam was bij de kustwacht. (De meeste jaren op de Brandaris, met een uitstapje van een paar jaar naar de vuurtoren op Ameland.)
Mijn interesse in ‘de vogels van de Brandaris’ was hiermee gewekt.

Vanaf 1907, als de Brandaris uitgerust wordt met feller, elektrisch licht, kost dit veel vogels, vooral tijdens de vogeltrek, het leven. Het felle licht lijkt te werken als een magneet op de vogels, maar door het vliegen in de ronddraaiende lichtbundels raken ze gedesoriënteerd en uitgeput. Sommige vallen volledig uitgeput neer, anderen vliegen verblind tegen de toren aan. In die tijd is het niet uitzonderlijk dat er in de ochtend tientallen dode vogels onder de toren liggen.
Uit de correspondentie, gericht aan mijn opa, blijkt dat de meeste van deze vogels, zeker de meer bijzondere exemplaren, opgestuurd worden naar het Zoölogisch museum van de Universiteit van Amsterdam. Voor een groot deel voor onderzoek - de slachtoffers blijken een belangrijke schakel te zijn in het onderzoek naar vogeltrek en vogelsterfte - maar bijzondere exemplaren worden ook opgezet en zijn aanwinsten voor het museum aldaar. Een klein deel van de minder bijzondere vogels wordt geraapt door de eilanders en eindigt als welkome, culinaire afwisseling in de pan.
Vanaf 1912 wordt door torenwachters Tjaard Klijn en Meindert Schroor van elke gevonden vogelsoort 1 exemplaar geprepareerd. Deze opgezette vogels krijgen een plekje in een grote vitrine op de derde verdieping van de toren, waar ze bewonderd konden worden door de toeristen en eilanders die toen nog de toren mochten bezoeken.

In 1909 worden in samenwerking met o.a. de Nederlandse Vereniging tot Bescherming van Vogels, (nu de Vogelbescherming), op kosten van Rijkswaterstaat, op het bovenste gedeelte van de toren rekken geplaatst waarop de uitgeputte trekvogels uit kunnen rusten. De vogels maken hier, soms met honderden tegelijk, dankbaar gebruik van. Vanaf dat moment wordt de taak van de torenwachters van die tijd, uitgebreid met het bijhouden van een vogeljournaal.
Af en toe werd de torenwachters ook gevraagd medewerking te verlenen aan specifiek onderzoek, bijvoorbeeld in 1961 naar de doodsoorzaak en periodieke sterfte van kerkuilen.
Omdat de rekken niet voldoende helpen om de grote vogelsterfte te voorkomen, wordt vanaf 1924 het bovenste gedeelte van de toren verlicht. In de loop der jaren neemt ook de verlichting vanaf de grond (straatverlichting e.d.) toe, waardoor er steeds minder slachtoffers vallen. In 1962 zijn de oude vogelrekken aan vernieuwing toe en wordt overleg gepleegd of het nog nodig is om deze te vervangen, maar er wordt aangegeven dat deze overbodig zijn geworden, omdat niet veel vogels meer uitrusten op de toren.

In de uitgave van 1 oktober 1928, van het tijdschrift ‘De Levende Natuur’ van Jac. P. Thijsse, doet Klerk de Reus uitgebreid verslag van zijn bezoek aan Terschelling, (of ‘Skjilinge’ zoals hij het eiland noemt) en de Brandaris. Hij hoopt tijdens zijn bezoek ’s nachts getuige te kunnen zijn van de vlucht van vele vogels in het licht van de toren. De tweede nacht op de toren mag hij getuige zijn van dit indrukwekkende schouwspel. Volgens de dienstdoende torenwachter heeft hij geluk, het is extreem druk rond de toren.

Volgens torenwachter Peter van Suijlekom gebeurt het tegenwoordig nog hoogst zelden dat een vogel tegen de toren aan vliegt. De vogelverlichting doet zijn werk goed. Wel lijken de stralenbundels hun aantrekkingskracht nog niet verloren te zijn. In de bundels zwermen tijdens de vogeltrek vaak groepen vogels. Spreeuwen zijn er eigenlijk elk jaar wel te zien, maar vorig jaar was er een extreem grote groep aanwezig. Op alle richels en voegen zaten toen spreeuwen uit te rusten. Roofvogels maken soms gebruik van dit vliegend buffet. Slechtvalken gaan ongezien onder de lichtbundels zitten en vangen zo de prooi die ze al van verre in het licht aan zien komen.

Toen in de jaren ’70 geen bezoekers meer op de Brandaris mochten komen en niemand dus ook meer de opgezette vogels op de derde verdieping kon bewonderen, is de ‘Stichting tot Behoud van de Vogels van de Brandaris’ opgericht.
Joop van Urk, directeur van het cranberrybedrijf op Terschelling, vond tenslotte een mooie plek voor de tentoonstelling op de zolder van de ‘Cranberryschuur’. Hier staan 114 opgezette vogels te wachten tot de horeca en musea weer open mogen, om bewonderd te worden door bezoekers. Niet alle vogels van deze tentoonstelling vonden hun dood tegen de Brandaris. Zo is de Papegaaiduiker in de duinen gevonden en zijn er ook vogels bij die gevonden zijn onder de vuurtoren van Ameland.
Meest legendarisch is de Zwarte Zeeëend die in 1959 in de nacht van 30 november door de 7 mm dikke ruit van het lichthuis vloog en daarbij zelfs het lenzenmechanisme van de toren beschadigde. Of het licht van de Brandaris daardoor doofde is mij niet bekend. Dat van de kamikaze-eend in ieder geval wel.

Tekst; Nienke Meijvogel-Blom