Bessenkoorts

Bessenkoorts

Pieter Sipkes Cupido is de eerste die ochtend in 1839. Het is nog niet eens echt licht. Met de oude Bruun in draf gaat hij langs de vloedlijn. Zijn ogen speuren het strand af. De wind is vannacht gaan liggen, maar wat een storm hebben ze gehad. Zodra hij wakker was is hij de bedstee uitgestapt, had amper tijd om zijn bord pap naar binnen te werken en was al buiten om met het paard naar strand te gaan. Had hij nou het kapotte wiel van zijn kar maar eerder gerepareerd, nu moet hij het zonder kar redden. Na zo’n storm is er altijd wel wat te halen. De oude schuur staat op instorten en het zou mooi zijn als hij wat hout kan vinden. Het valt tegen. Een paar stukken wrakhout en een stuk touw. Meer is het niet. Maar wat ligt daar in de branding? Hij springt van zijn paard en loopt op zijn klompen het water in. Hij voelt de kou niet eens, zo is hij gebrand op zijn buit. Boven hem krijsen de meeuwen. Als een wiegje schommelt een groot vat heen en weer in het water. Wat zal erin zitten? Wijn? Iets sterkers? Vast iets wat hij goed verkopen kan. En anders is in de buurtschap van Kinnum, waar hij woont, een slokje altijd welkom, zeker in deze gure herfsttijd. De ochtendschemer heeft ondertussen plaatsgemaakt voor een flauw zonnetje en vanaf de oostkant ziet hij een andere jutter zijn kant op komen. Het zal Kei van Gossen wel zijn, die is ook altijd vroeg. De oostkant op valt dus niks meer te halen. Hij heeft geen tijd te verliezen. Nu eerst zien dat hij dat vat over de eerste rij duintjes kan krijgen; volgens een ongeschreven jutterswet is het dan van hem. Dan haalt hij het later wel op als hij de kar weer gerepareerd heeft. Het paard wacht geduldig terwijl hij het zware vat bij de laagste doorgang omhoog probeert te krijgen. Tillen is geen optie. Hij rolt, hij sleept en eindelijk is hij boven. Terwijl het vat het duintje af rolt, rollen bij hem de zweetdruppels over voorhoofd. Maar nu wordt hij toch nieuwsgierig wat er in dat vat zit. Hij draait het vat zo dat de stop boven zit. Gelukkig heeft hij altijd wel wat gereedschap bij zich. Voorzichtig tikt hij de stop uit het vat wat los, net zolang tot hij die eruit kan halen. Hij houdt zijn neus bij de opening en hoopt op de kruidige lucht van wijn, of de geur van alcohol…. Hij ruikt niets! Maar dat vat is veel te zwaar om leeg te zijn. Voorzichtig kantelt hij het een beetje, zodat er net genoeg van de inhoud naar buiten kan komen om te zien wat het is, maar er niet teveel verspild wordt. Een stroompje rode bessen rolt voor zijn voeten. Teleurgesteld raapt hij er eentje op en bijt er voorzichtig in. De tranen springen in zijn ogen. Niet zozeer van teleurstelling, maar wat zijn die krengen zuur! Kwaad geeft hij het vat een schop. Een kleine ‘krak’ is het teken dat zijn klomp nu letterlijk en figuurlijk gebroken is. Hij geeft het vat een duw, waarna het in een duinpan rolt. Weg ermee! Wat een verloren ochtend…

182 Jaar later

Hij staat vroeg op vandaag. Het mag dan een vrije dag zijn, maar hij moet het er nu van nemen. Na een vlug ontbijt stapt hij in de Landrover. De oude katoenen zak mee die zijn vader al gebruikte en de even oude plukbak. Het mag dan wel niet, met die bak, maar er mag zoveel niet en het plukt zoveel sneller. Door de vele regenval is het een prima bessenjaar. Balen vol zag hij de plukkers, in dienst van het cranberrybedrijf, al afgeven op het bedrijventerrein. Aanhangers vol zakken met het rode goud. Hij rijdt door tot hij niet verder mag en stapt uit zijn auto. Even verderop stapt een vriend van hem net uit zijn Suzuki. ‘Morgen! Eindelijk vrijgegeven, die bessen…Had dat nou niet eerder gekund? Altijd net in de herfstvakantie. Zou fijn zijn als de eilanders eerst eens konden plukken voor de toeristen’, moppert hij… ‘Samen dan maar?’ Met z’n tweeën lopen ze het veld in. Hoewel ze vroeg zijn, zijn ze niet de eerste. De eerste dag dat de cranberrypluk vrijgegeven wordt voor de napluk is het gelijk druk in het duin. Iedereen zorgt dat de diepvries, jampotten en sapflessen weer gevuld worden. Bij de postagentschappen worden doosjes vol bessen afgegeven voor familie en vrienden aan de vaste wal.
‘Vind jij ze eigenlijk lekker?’, roept hij naar zijn vriend die even verderop op zijn knieën zit. ‘Eerlijk?’, lacht hij? ‘Eigenlijk zijn die zure dingen gewoon niet te vreten. Gelukkig hebben ze suiker uitgevonden, anders zou geen mens ze plukken. Voor mij hoeft het eigenlijk niet hoor, maar dat plukken hoort er zo bij hé? Het is gratis, ze zijn gezond zeggen ze én we hoeven na een dagje in het veld niet meer naar de sportschool. Even zorgen dat we vandaag een zak vol hebben en dan halen we morgen met de kinderen erbij nog wel een paar ‘kop’ op. ‘Ach,’ antwoordt zijn vriend vanuit de bessenstruiken, ‘de potten jam van vorig jaar zijn nog niet eens op, maar dan hebben we weer ’s wat om weg te geven. Bij de niet-eilanders maak je er altijd vrienden mee.’ Als de zakken gevuld zijn lopen ze terug naar de auto. Het was een beste dag vandaag.

Hoeveel kilo van die door Pieter Sipkes vervloekte bessen zouden er deze dagen verwerkt worden op het eiland? De lucht in de eilander huizen moet vervuld zijn van de geur van de pannen vol dampende, ploppende bessen. In de tuinen worden de bessen ‘gewaaid’; bij een flinke wind van de ene in de andere bak gegoten, zodat de kleine meegeplukte blaadjes eruit waaien. De rode vitamine C bommetjes die vroeger meegenomen werden op de schepen om scheurbuik te voorkomen. Zelfs in de tijd van Pieter Sipkes was in Amerika al bekend hoe gezond cranberries zijn. En hoewel ze kunnen voorkomen dat je ziek wordt en ze zelfs een medicinale werking tegen blaasontsteking hebben, breekt op Terschelling juist de bessenkoorts los op het moment dat de velden vrijgegeven worden voor de napluk.
Een massale run op die zure bes. Had Pieter Sipkes dat maar geweten!

Tekst: Nienke Meijvogel-Blom
Foto boven: J. Duijf
Foto’s onder: Pieter Sytema